Tekst van de 8ste HN lezing door Kevin Dowling

Last modified: 01 January 1970 02:00:00

Aids en de God van Genezing1



Henri Nouwen lezing 25 November 2007 Utrecht
door
Kevin Dowling

“Niets kan vanuit een isolement worden ondernomen tegen deze vreselijke pandemie …alles hangt onverbrekelijk samen met alles …Daarom doe ik een beroep op u om de strijd ertegen aan te gaan als werkelijke voorvechters…het is een Herculische taak …maar van deze strijd is niemand vrijgesteld. Wij zijn in staat om deze pandemie te beteugelen … maar daarvoor is vereist dat wij, gezamenlijk en uiterst vastberaden, onze stem verheffen als spreekbuis, principieel en verontwaardigd ..” (Stephen Lewis, Gezant van de Verenigde Naties voor AIDS)

Ik zat eens in een krot2 van hout en zink op het heetst van de dag, in een van die vele gedoogde nederzettingen of “squatter camps”3 onder de rook van de kolenmijnen bij mij in de buurt. Voor mij en de zuster van de thuiszorg zat een jonge moeder, zweet en tranen gutsten van haar gezicht, de pijn in haar vreselijk vermagerd lichaam zo zichtbaar. Ik keek haar in de ogen, die zoveel meer zeiden dan haar paar zwakke woorden. Naast haar lag haar kind, ook stervende door aids. Ik zag wanhoop, eenzaamheid en angst terwijl ze naar haar kind keek: zou zij zelf eerder sterven en wat dan met het kind ?

Afgelopen zondag begroeven wij een omaatje in een van onze gemeenschappen. Zij zorgde voor de kleine Thato, kind van haar dochter, die zelf leed aan aids. Op de begrafenis was het meisje totaal overstuur en wierp zich in de armen van een van de zusters die in ons aids programma werkt. Het kind huilde en huilde en vroeg maar waarom dat zij haar oma in die grote kist hadden gelegd en waarom de kist de grond in ging?

Ik keek in de ogen van die vele grootmoeders, die in deze fase van hun leven nog de zorg op zich moeten nemen voor de kinderen van hun kinderen en voor andere wezen in dergelijke kampen – dat die last veel te zwaar voor hen is lees je af aan de droefenis, de totale uitputting en pijn op hun doorgroefde gezichten. Ik zie leegte in het gezicht en in de ogen van een jong meisje, verkracht door haar vader en met haar aids baby naast zich. Ze werd het huis van haar familie uitgezet en kreeg zojuist te horen dat ze ook weg moest uit dit krot, waar ze onderdak had gevonden en waar wij naar haar verhaal luisterden. Het gaat maar door en door en inderdaad vraagt het, zoals Stephen Lewis zo hartstochtelijk opmerkt, “dat wij, gezamenlijk en uiterst vastberaden, onze stem verheffen als spreekbuis, principieel en verontwaardigd,” … om deze hiv/aids pandemie een halt toe te roepen.

Heftige verontwaardiging - ja! Want verontwaardiging over de armoede en het lijden van onze meest kwetsbare zusters en broeders en de kinderen, kan een door God gegeven stimulans zijn voor betrokkenheid en om in actie te komen, zonder zich te laten ontmoedigen door gevoelens van wanhoop en de haast ongekende omvang van het enorme werk, dat te doen staat. Maar verontwaardiging kan ook destructief werken; verontwaardiging moet ‘samengaan’ met een principieel standpunt, zoals Stephen Lewis zei, dat wil zeggen met een geestkracht en een visie welke ons er toe brengt antwoord te geven op deze menselijke catastrofe.

Verontwaardiging en principe komen samen in één woord: mededogen. Maar het woord mededogen kan maar al te gemakkelijk worden gebruikt. “Mededogen is moeilijk”, zei Henri Nouwen zo verhelderend, “omdat het de innerlijke bereidheid vraagt om met andere mensen mee te gaan naar de plek waar zij zwak, kwetsbaar, eenzaam en gebroken zijn. Dat meegaan is niet ons directe spontane antwoord op lijden. Het liefst doen we lijden af door ervoor te vluchten of door er een snelle oplossing voor te bedenken. Als drukbezette, actieve en efficiënte pastores willen we ons brood graag verdienen door een concrete bijdrage te leveren. In de eerste plaats en boven al willen we wat doen om te laten zien, dat we er niet voor niets zijn. Op die manier ontkennen we onze belangrijkste gave, namelijk ons vermogen om solidair te zijn met hen die lijden” Dan geeft Nouwen aan waar dat vermogen gevoed wordt: ”het is in eenzaamheid dat deze barmhartige solidariteit tot ontwikkeling komt” 4

Deze geestkracht en deze visie staan centraal in mij lezing vanavond. Kort gezegd: een spiritualiteit die alleen ontdekt kan worden en kan groeien in het alleen zijn, een spiritualiteit die naar boven komt in hen die echt geven om het lijden. Een spiritualiteit die we heel voorzichtig moeten proberen te ontwikkelen bij de armen en zieken in de aids pandemie zodat hun ervaring met aids in hun eigen werkelijkheid wordt tot een ontmoeting met de God van genezing.

Is dat mogelijk? Is het mogelijk dat aids een spirituele ontmoeting kan worden met de God, die op de eerste plaats komt om de geest te helen van de eenzame mens, die aan de zelfkant van de maatschappij staat, verstoten is, geconfronteerd wordt met de heftige werkelijkheid dat deze ziekte je geestelijk en lichamelijk verzwakt en mogelijk je einde betekent? Is het mogelijk dat er een God van Genezing aanwezig kan zijn als je zo diep in de ellende zit? Ik geloof van wel … maar het is helemaal niet makkelijk om dat ideaal voor ogen te houden en er naar toe te werken. De uitnodiging van God is: geef gestalte aan het mysterie van die helende aanwezigheid in jouw lijf, laat het vlees worden in jouw vlees en nestel het in jouw levenskracht, zodat de gewonde, eenzame mens Gods eerbied ervaart voor hemzelf door jouw eerbied voor hem – een eerbied die hem langzamerhand kan helpen het risico te nemen om te vertrouwen en te geloven; onze eerbied, die langzaamaan een helende werking kan hebben door onze oogopslag, onze woorden, ons gebed, onze aanwezigheid, en doordat wij deze mens aanraken en omarmen. Anders gezegd; onze geest en ons lichaam, ons diepste wezen verbonden met hun diepste wezen door de God die leeft in hen en ons.

Henri Nouwen overdacht wat hij noemde “de wederkerigheid tussen de genezer en de mens die genezing zoekt”, aan de hand van de verzen van het evangelie over de genezing van de jongen in de greep van de duivel, die hem stom maakt en die hem beurtelings in het vuur en het water smijt. Nouwen zegt: “De twee kanten van genezing zijn hier helder. Allereerst dat we vertrouwen moeten hebben in de genezer. Jezus zegt “Voor wie vertrouwen heeft is alles mogelijk” (Mk 9:24) Ten tweede, de genezer moet een biddend mens zijn. Toen de leerlingen Jezus vroegen “Waarom konden wij de duivel niet uitdrijven?” antwoordde Jezus; “Dat kan alleen door vasten en gebed” (Mk 9:29).”

“De wederkerigheid tussen de geneesheer en de mens die genezen wil worden, raakt me,” schrijft Nouwen “De geneesheer moet in verbinding staan met de bron van het leven en genezing om een ware bemiddelaar te kunnen zijn van de genezende kracht die groter is dan hijzelf. De mens, die genezing zoekt, moet zich zelf overgeven in het vertrouwen dat de geneesheer inderdaad als bemiddelaar die helende kracht op hem kan overbrengen. Zowel de nederigheid van de geneesheer als het geloof van de zieke staat centraal in het genezingswerk.”

Dit is inderdaad iets spiritueels, maar tegelijkertijd diep menselijk en persoonlijk. De situatie waarin deze dierbare mensen zich bevinden vraagt om creativiteit, verbeeldingskracht en het toepassen van verschillende programma’s; vervolgens moeten wij goed bij onszelf te rade gaan en de betekenis proberen vast te stellen wat wij hen proberen te bieden om tegemoet te komen aan hun zeer persoonlijke noden. Ons antwoord moet soms beginnen op heel basaal niveau. Ook in het geval van de jonge vrouw, die door haar vader was verkracht en die werd verstoten uit het krot waarin zij woonde, begon het heel eenvoudig. Ik vond wat geld om een krotje te laten bouwen naast dat van een van onze thuiszorgwerksters. Zij nam het op zich om op het meisje te letten, zodat zij zich veilig kon voelen. (Het moest wel een krotje zijn omdat het een illegaal stuk grond betrof, waarop bouwen niet was toegestaan.) Het was een beginnetje, maar een zo noodzakelijk begin op de weg van haar genezing en vrede en het gaf haar de mogelijkheid te vertrouwen dat zij met haar ziekte positief zou kunnen leven. Dat lukt haar nu redelijk wel, zij het met vallen en opstaan.

Maar zeer in het bijzonder wordt ik geraakt, wanneer ik kinderen met aids ontmoet, de echte “kleintjes”. Dan wordt ik op de proef gesteld door de God van Genezing, in wie ik wil geloven. Soms denk ik: zullen die kleintjes ooit een moment hebben waarop zij kunnen genieten van het onschuldige plezier van een jeugd die hun toekomt, van de vreugde en onschuld wanneer zij gebiologeerd kijken naar een vlinder die neerstrijkt op een bloem, dat zij kunnen spelen, onderzoeken en ontdekken, weer even stil kunnen staan en vol bewondering kunnen kijken naar een vogel in de blauwe hemel? Die mogelijkheid wordt weggevaagd door de aids pandemie, de armoede en de ellende die dreigt “het geknakte riet te breken en de flakkerende vlam te doven” om de mooie woorden te gebruiken van Jesaja 42:3, waarin hij zo heel treffend de werkelijkheid beschrijft van deze kwetsbare kleintjes van God.

Ik denk aan de kleine kinderen, die ik ken en die mijn hart verscheuren, wanneer ik langzamerhand de diepte van hun levensverhaal besef …van kleine Mmakgosi in ons [onze] hospitium op Kerstmorgen, haar ogen vol tranen kijken mij in hopeloosheid aan; ze wil zo graag met haar vriendjes spelen maar is daarvoor veel te ziek; van kleine Bongani in het krottenkamp en zijn droevige gezichtje terwijl hij helemaal alleen staat te kijken naar de spelende kinderen die hem hebben verteld dat hij niet mee mag doen omdat hij aids heeft; die droeve ogen die mij deze diepe vragen stellen; van kleine Angela, bijna levenloos, met lege ogen die aangeven dat haar zo iets vreselijks is overkomen dat zij er zelfs niet over kan praten [spreken] – maar die, zoals we later ontdekten – verkracht was en nu hiv positief; van de 12jarige Miriam in haar lompen gehuld, haar uitgemergelde lichaam gebukt onder de pijn en de last, die veel te zwaar is voor haar jonge schouders, want zij verloor haar geliefde moeder die ze tot haar dood verzorgde. Nu weet ze niet hoe te rouwen en nog minder hoe ze het hoofd moet bieden aan de onmogelijke taak om voor haar kleine zusjes en broertje te zorgen, waardoor zij van school zal moeten en haar vriendjes zal verliezen.

Het zijn deze diep menselijke gebeurtenissen van echte kinderen die je in de statistieken over deze ziekte niet terug vindt. We kunnen de laatste rapporten en onderzoeken van organisaties als UNAIDS bij herhaling lezen en we kunnen ook het hartstochtelijke pleidooi van iemand als Stephen Lewis keer op keer horen. Maar de cijfers zijn zo afschuwelijk dat zij ons denken verlammen.
Bijna 40% van de bevolking van Botswana en Swaziland is door het virus geïnfecteerd; 6.4 miljoen mensen in Zuid Afrika, waaronder meer dan een miljoen aidswezen; drie van iedere 100 gezinnen moet worden gerund door een kind zonder hulp van volwassenen. Dan kan het je vergeven worden dat je, alleen al vanwege de onmetelijke omvang van het probleem, je het niet wilt zien en niet wilt horen. De enorme hoeveelheid van wat nodig is, laat je achter met een gevoel van hulpeloosheid, zelfs hopeloosheid, frustratie en woede.

Maar, kom je dichter bij, zit je op het heetst van de zomer in een krot van golfplaat, wordt de stank van zweet, braaksel en diarree overtroffen door de “stank” van angst en wanhoop van de mens die daar ligt…dan sta ik mezelf toe als mens dicht bij te komen en mijn ogen te openen; dan poog ik de ziel achter de ogen van de mens voor mij te zien en probeer ik hem beter te verstaan, de dingen te horen áchter zijn woorden.. Dán probeer ik aan te voelen wat er omgaat in zijn hart. Dan - als ik geloof - kan ik werkelijk zien, werkelijk horen en dan kan ik ervaren dat God werkelijk aanwezig is in al dit lijden, net zo aanwezig als in de schoonheid van een arend zwevend in de heldere hemel boven de bergen. Maar ik ken ook de waarheid: Dit kan ik alleen aan als ik werk en handel vanuit contemplatie; als mijn antwoord voortkomt vanuit mijn alleen zijn en vanuit mijn gebed en vandaar uitmondt in solidariteit.

Om God op deze wijze te zien, te horen en te ervaren is pas het begin van een grote uitdagende reis. Naast al het onderzoek naar een vaccin en naar meer succesvolle anti- retrovirale geneesmiddelen om in leven te blijven, naast de prachtige programma’s voor de thuiszorg en de zorg in de hospices voor de stervenden, naast de ongelofelijk complexe uitdaging om te voorzien in de zorg voor de wezen en kwetsbare kinderen in deze aids pandemie, naast al hetgeen gedaan wordt door werkelijk bijzondere mensen, bijna zonder geld of middelen, die met liefde zorg bieden op dit soort plaatsen, naast dat alles moet de zorg van de gelovige mens holistisch zijn; het moet een antwoord zijn op de mens als geheel.

Dit moet beginnen met een gelovig besef, dat vóór mij ‘de mens als geheel’ staat en wat dat míj in de eerste plaats zegt. In die ontmoeting kom ik niet vooral als degene die antwoorden heeft en die kan geven …maar als degene die zich bevindt in de aanwezigheid van het Heilige dat ín de lijdende mens aanwezig is. Ik moet mijn eigen ongemak voelen, wetend dat mijn menselijke woorden tekortschieten; ik moet mij heel goed bewust zijn van al wat een teken kan zijn van oordeel of vooroordeel, van superioriteit of dat wat de indruk geeft dat ik niet kwetsbaar ben omdat ik niet zo ziek ben als de ander. Ik moet bidden door middel van mijn gevoelens en mijn houding zodat ik gelovig besef dat wie ik wil zijn voortkomt uit een diep verlangen een te zijn met deze mens in onze gedeelde menselijkheid, bewust dat wij absoluut één zijn als mens hoe onze levensloop tot dan toe ook geweest moge zijn. Ik moet leven met de spanning die ontstaat, wanneer men geen antwoorden heeft, maar uitsluitend vragen, wanneer ik probeer te voelen wat er omgaat in de mens die zelfs zijn vragen niet onder woorden kan brengen omdat hij alleen maar stil kán zijn in zijn angst en pijn. Ik moet komen als een “gewonde genezer” zoals Henri Nouwen zo mooi beschrijft in zijn boek met die titel.

Vanuit het uitgangspunt dat wij zelf een “Gewonde Genezer” zijn, kunnen we misschien een antwoord geven met de vriendelijke, gevoelige en holistische zorg, die het Heilige laat zien en laat ervaren ….. zoals de gewonde en zieke mens voor ons “heilige grond” is …… en om te vertrouwen dat onze God aanwezig is en door ons die mens en zijn leven wil aanraken, ondanks onze beperkingen, met een alles omvattende heling welke, zelfs als het uur van zijn sterven nadert, zijn geest bevrijdt zodat hij opeen positieve manier met aids kan bijdragen aan het leven en aan het leven van anderen.

In dit kader vond ik Henri Nouwen’s overwegingen over het bezoek van Maria aan Elisabeth zo betekenisvol: “Twee vrouwen die zich onderdrukt en geïsoleerd voelden, beseffen plotseling hun grootheid en vieren blijmoedig hun gezegend zijn. Samen vormen ze een gemeenschap. Ze hebben elkaar nodig om niet alleen te zijn en elkaar te beschermen, elkaar te ondersteunen en te bevestigen. Drie maanden lang blijven zij bij elkaar. Dan zijn ze er allebei klaar voor om hun werkelijkheid onder ogen te zien, ieder voor zich, zonder angst bereid om de consequenties van het moederschap op zich te nemen.
Ik kan nauwelijks een betere manier bedenken om te begrijpen wat vriendschap, zorg en liefde betekenen dan de manier waarop de ‘visitatie’ plaats vond. In een wereld , zo vol van schaamte en schuld, is het nodig dat wij elkaar opzoeken; dat wij elkaar een veilige plek bieden waar we in staat zijn onze vrijheid te realiseren en te vieren wat ons gegeven is. Zo nu en dan hebben we het nodig die wantrouwende stemmen en boze blikken te kunnen ontvluchten en ons ergens op te houden waar wij ons ten diepste begrepen een bemind voelen. Dan kunnen we misschien onbevreesd die vijandige wereld wederom het hoofd bieden, opnieuw vertrouwend op onze integriteit.”

Een “SPIRITULITEIT” voor AIDS ?

Kunnen we een “spiritualiteit” ontdekken en tot uitdrukking brengen voor degenen die aids hebben? Ik geloof van wel, maar het is een “spiritualiteit” die we moeten zoeken in stilte, gebed en bescheidenheid. We moeten proberen die spiritualiteit onder woorden te brengen en bovenal te beleven in de vele dagelijkse confrontaties met deze wereld van ziekte en lijden. We moeten proberen die spiritualiteit van uit de praktijk te blijven voeden.

Wat kunnen we dan doen om zulk een ‘spiritualiteit’ te ontwikkelen als deel van een integraal antwoord voor de mensen, die zijn geïnfecteerd en aangetast door het virus? In een poging de impact van aids op het gedrag, de waarden en de sociaal- culturele context van deze mensen te begrijpen, kan je gebruikmaken van een eenvoudige onderzoek methode. Vanwege de ervaringen met het negatieve stigma, verstoting en uitsluiting moet, in onze Zuid Afrikaanse context, ons uitgangspunt voor de ontwikkeling van een spiritualiteit voor onze mensen gelegen zijn in hun eigen beleving van hun ziekte, de impact op hen zelf en hoe zij proberen betekenis te geven aan wat er binnen in hen en in hun omgeving gebeurt. Dat betekent dat wij de tijd moeten nemen om “te zijn met”, om daarvoor de voorwaarden te scheppen en de ander het gevoel te geven dat hij hier met mij op een veilige plaats is, hem de tijd te gunnen om, op het door hem gekozen moment, met mij te zijn, zodat hij stapsgewijs in staat is zich te openen en te delen wanneer hij daartoe in staat zijn.

De gevolgen voor hun leven en hun moeilijkheden om met aids om te gaan maken ook duidelijk dat er structurele en systematische problemen spelen rond deze aids pandemie welke ons op een geheel ander terrein brengen. Allereerst dient zich aan de ongelofelijke ellende van de enorme fysieke armoede, die mensen aan den lijve ondervinden door het voortdurend gebrek aan voedsel voor hen zelf en hun kinderen, het stuitende gebrek aan hygiëne en schoon water, geen geld om naar het ziekenhuis te reizen enzovoorts. Tweeëntwintig miljoen van onze mensen in Zuid-Afrika leven onder die omstandigheden en de miljoenen vluchtelingen uit andere landen maken de problemen alleen maar ernstiger. Binnen het tijdsbestek van deze lezing kan ik niet ingaan op deze structurele problemen die zo’n grote invloed hebben op de aids pandemie in Afrika ten zuiden van de Sahara. Om die reden kan ik ook niet of de vraag beantwoorden waarom deze landen voor altijd gevangen zijn in armoede en waarom op wereldniveau gesproken moet worden over structurele internationale schulden, over het oneerlijke wereldhandelssysteem, over de landbouwsubsidies in de ontwikkelde landen en zo verder, over al die omstandigheden die in het bijzonder op dit continent de armen armer maken en de meest kwetsbaren kwetsbaarder en hoe dit alles alleen maar bijdraagt aan de toename van het aantal hiv geïnfecteerden.
Dus eerst en voor al hebben we te maken met de afschuwelijke fysieke armoede en ellende, waarvan we de gevolgen alleen kunnen ervaren door tijd door te brengen met onze mensen in hun krotten en hopeloze behuizing – en door de oorzaken te onderzoeken van wat je ziet en meemaakt.
Vervolgens worden we geconfronteerd met hun ziekte, de emotionele armoede, die zich uit in woede, huilbuien, gevoel van verstoting door anderen, hopeloosheid, angst en stigma. Zij geven aan hoezeer dit alles een negatieve invloed heeft op hun gevoel van menselijke eigenwaarde en hoe dit een negatief zelfbeeld veroorzaakt. Uit hun verhalen blijkt hoe bang zij zijn om open te zijn over hun ziekte tegenover anderen zodra ze weten dat ze en besmet zijn; vanwege het stigma en omdat hun eigen familie en vrienden hun in de steek laten. En nog een angst: vrees voor hun eigen toekomst en die van hun kinderen.

Deze emotionele armoede wordt nog vergroot door de gevolgen voor belangrijke relaties in hun leven. Veel alleenstaande vrouwen proberen in de krottenwijken, waar wij werkzaam zijn, te overleven door een “relatie” met een zogenaamde “boyfriend” aan te gaan. Ofwel omdat zij geen identiteitspapieren hebben of die niet kunnen krijgen ofwel omdat zij illegale economische vluchtelingen zijn en daardoor zelfs geen toegang hebben tot overheidsteun om te kunnen overleven. Wanneer zij beseffen dat zij ziek zijn – vaak na een bezoek aan ons ziekhuisje waar zij ondersteuning en begeleiding krijgen - durven zij het hun boyfriend niet te vertellen. Die kan daar niet mee om kan gaan. Zij zijn bang dat de man hun eruit gooit en dat hij zijn financiële steun intrekt of hun krot afbreekt (dat gebeurt), waardoor zij met hun kinderen in honger en uiterste armoede vervallen. Daarom gaan zij door met hun seksuele relaties zonder het aan hun partners te zeggen. Dat leidt tot verdere infectie en toename van het virus. Geïnfecteerde volwassenen zijn uiterst bang dat buren, waarvan zij afhankelijk zijn, in de gaten krijgen dat zij vermageren en ziek worden en daaruit hun conclusie trekken.

Ten slotte: hun perceptie van “Aids en God”. Sommige stellen dat Aids een straf van God is, omdat alles van God komt en dat, wanneer iemand slecht doet, God eerst straft en dan wellicht geneest. Sommige beschouwen God als wraaklustig, meedogenloos en gefocust op onze fouten, zonden en tekortkomingen. Weer anderen spreken van een God van barmhartigheid en van liefde en dat gebed een steun kan zijn. Komt dit door de boodschap die zij mee krijgen van hun priesters en pastors in hun kerken? De gelovige gemeenschap moet bescheiden en nederig nagaan of het een bijdrage levert aan het oplossen van de aids pandemie of dat het zelf, onbewust, deel is van het probleem. Het was interessant te horen hoe sommigen van onze mensen zeiden dat zij zich zelf moesten vergeven en dat zij geaccepteerd wilden worden. Zij toonden aan dat het noodzakelijk is nederig te zijn voor God zodat zij konden bidden en worden genezen.

Met al de facetten van de werkelijke levensomstandigheden, waarmee onze mensen in alles mee te maken hebben, moet rekening gehouden worden wanneer het gaat over een moegelijke spiritualiteit voor aids.

Tot een beter begrip van deze “spiritualiteit”

De kerk, die een boodschap wil geven aan hen die met aids leven moet zich rekenschap geven van het onvoorwaardelijke antwoord dat wij moeten geven aan al onze zieken, zonder onderscheid des persoons. We moeten ons er rekenschap van geven waar de mensen ”zijn”, dat hun weg in het geloof een totale andere was dan de onze, dat wij geen oordeel kunnen hebben over hun geloof, hun spirituele leven of wat dan ook. We moeten hun ontmoeten “waar” zij zijn ... en zorgvuldig de spiritualiteit waarnemen of de spirituele ontmoeting die zij nodig hebben en die misschien de deur opent naar een ontmoeting met de God in wie zij geloven of misschien nog niet geloven omdat zij daar nog mee worstelen.

Spiritualiteit kun je op verschillende manieren definiëren, maar in deze context versta ik eronder al hetgeen betekenis geeft aan iemands leven. Dat kan zijn een vertrouwen of geloof in een Alles overstijgend Zijn, in God of in een innerlijke Hogere Macht; het kan ook zijn het geloof en vertrouwen in menselijke relaties, in de natuur of in wat dan ook, waardoor een mens geholpen kan worden om zijn leven of de huidige realiteit van zijn ziekte onder ogen te zien en te aanvaarden.

Spiritualiteit kan meer dan een doel hebben. Maar, om bij ons onderwerp te blijven, ik denk dat een belangrijke factor in het leven van mensen is de behoefte om hun situatie van dit moment te begrijpen en die te doorgronden. Centraal bij dit alles is de opvatting dat hiv/aids wordt veroorzaakt door immoreel gedrag – zoals verstaan zou kunnen worden vanuit de christelijke moraal of andere moraalsystemen, bijvoorbeeld Afrikaanse .Tegen dat denkbeeld - je wordt geïnfecteerd omdat je je immoreel gedraagt – moeten we actie ondernemen of liever nog we moeten erop reageren , enkel en alleen in het licht van de manier waarop Jezus in het evangelie omging met de verstotenen en de zogenaamde zondaars en niet in termen van enig ander begrip van moraal. Jezus vroeg ons heel eenvoudig: oordeel niet en nooit.

Het is dit begrijpen van wat men voelt en meemaakt, de behoefte om de onderlinge verbondenheid te ervaren dan wel de verbondenheid met mensen en al het andere, dat het leven en wat er gebeurt één geheel is – al deze dingen vragen erom dat je de geestelijke dimensie aanspreekt van je wezen, wat ook je culturele achtergrond moge zijn. Ook al sprak ik even over een sociale- economische en culturele context van marginalisatie in het algemeen en een sociale en culturele context van uitstoting in de krottenwijken in het bijzonder, ik ben er van overtuigd dat de dimensie van de geest alle culturen overstijgt. Anders gezegd, ieder mens, wat ook zijn geloof of wereldbeeld is, moet een manier vinden om tot innerlijke stilte te komen, om zijn gedachten en emoties tot rust te brengen en om in die stilte de weg te vinden om inzicht te krijgen in wat er aan de hand is en om te ervaren dat zelfs in de terminale fase van het leven waardigheid en vrede ervaren kunnen worden.

De dimensie van de ziel.

De holistische aard van stervensbegeleiding – lichaam, geest en ziel– kan samenkomen in dit bewustzijn: “Ik ben niet deze botkanker, ik ben niet deze leukemie, ik ben niet dit hiv virus of aids – ik ben een mens”. En dan breidt dit besef zich uit tot het weten dat ik als mens niet ben gescheiden van de schoonheid van de natuur, van de dieren en van alle vormen van leven, die in de kosmos verbonden zijn. Ik ben deel van het Ene Leven, God, die zich in allerlei vormen openbaart – zelf in mijn ziekte.

Zo betekent ‘spiritueel’ alles als heilig zien en als een manier om mijzelf van binnen te hernieuwen en te transformeren. “Spiritualiteit ” is een reis naar de bewustwording van God, of onze Hogere Macht of hoe de mens de innerlijke levenskracht ook noemt, en naar het besef dat ik, in de innerlijke stilte van mijn zijn, de zin van het leven en het vermogen om te leven in het NU kan ontdekken, het vermogen te zijn wie ik ben voor mijzelf en voor die God/ Levenskracht in het hart van mijn wezen, en zo te kunnen aanvaarden wat het betekent om “ja” te zeggen tegen wat is – “ja” te zeggen zelfs tegen deze terminale fase van mijn reis met alles wat dat met zich mee brengt. Spiritualiteit in deze betekenis vraagt van mij een keuze, die ik alleen maar kan maken in de innerlijke stilte van mijn wezen– de keuze om te leven in deze staat van zijn, het wezen in mij diepste innerlijk waar ik de God / De Innerlijke Levenskracht van mijn leven, ontmoet.

De vraag voor ons die verzorgen en voor onze zieken is: Hoe vind ik deze God, of Innerlijke Levens Kracht - vooral op dat moment, waarop ik zo kwetsbaar ben? Wat ons als verzorgers te doen staat is prachtig toegelicht door Henri Nouwen in zijn boek “Eindelijk Thuis”: “De vraag is niet: “hoe moet ik God vinden?’ maar ‘Hoe moet ik mij door Hem laten vinden?’….’hoe moet ik mezelf door God laten liefhebben?’…God kijkt vanuit de verte naar mij, wacht mij op, probeert mij te vinden en verlangt er vurig naar mij in zijn huis te verwelkomen….God is de herder die op zoek gaat naar het verloren schaap. God is de vrouw die de lamp aansteekt, het huis veegt en net zolang blijft zoeken naar haar verloren penning tot zij die gevonden heeft. God is de vader die op de uitkijk staat naar zijn kinderen, die hen tegemoet snelt als zij terugkeren, die hen omhelst, hen dringend verzoekt, hen bidt en smeekt om thuis te komen. Het klinkt misschien vreemd, maar Gods verlangen op mij te vinden is nog groter dan mijn verlangen om Hem te vinden…”

Zo’n spiritualiteit kost tijd, je moet er in groeien – als dat al mogelijk is en vooral als het echt betekenis wilt hebben. Mensen die sterven - en vooral sterven door aids, dat gepaard gaat met zoveel makkelijk op te lopen infecties en zo veel zorgen - en ook zij die hun begeleiden, kunnen vaak lijden en zij zijn vaak “verloren” in de diepste betekenis van het woord. Hun denken en voelen kunnen doordrenkt zijn van angst, terwijl zij worstelen met vragen en opvattingen vanuit hun verschillende culturele achtergronden. Wil spiritualiteit betekenis hebben dan dient deze hun in staat te stellen - wanneer zij daar zelf aan toe zijn - het verleden te laten voor wat het is en hun bezorgdheid, hun mogelijke vrees voor de toekomst (opvattingen en ideeën over wat er gebeurt op het moment van sterven en daarna) los te laten, zodat zij geleidelijk aan hun pijn kunnen aanvaarden en ermee om kunnen gaan. Diegene die met hen die reis delen zijn daarbij van cruciaal belang.

Het gevoel van “te worden vergezeld” , dat wij aan aids geïnfecteerden proberen te geven kan werkelijk helpen om hun langzamerhand in staat te stellen “los te laten” en te beseffen dat niets – niets dat in het verleden is gebeurd of in de toekomst zou kunnen gebeuren – dat niets afbreuk kan doen aan de heiligheid van hun menszijn; een kostbaar mens geliefd door God, geliefd door ons. Het doel is om ieder moment te leven, met dat besef helder voor ogen.

Ik denk ook dat deze spiritualiteit cruciaal is voor onze verzorgers. Zorg voor de verzorgers, [de beschikbaarheid van] advies en spirituele begeleiding op kritieke momenten, is in toenemende mate van belang voor ons, de verzorgenden, die de reisgezellen zijn van onze stervende mensen. In ons hospitium waar in de eerste twee jaren van zijn bestaan meer dan 300 mensen en kinderen stierven, zag ik de stress en pijn in de ogen en op gezichten van onze verzorgenden en beroepsverpleegsters en ik zag hun tranen. Een kind te zien sterven is hartverscheurend voor deze prachtige mensen, die vaak zelf moeder zijn, en die zoveel liefde te geven hebben.

Op een keer werd een jongetje van negen uit het stadsziekenhuis ontslagen en opgevangen door onze thuiszorg. Hij was stervende aan aids, had hersenvliesontsteking, was deels doof en kortgeleden blind geworden. Ik was in ons hospitium toen hij binnen werd gebracht. Hij lag op zijn zij in een foetushouding op zijn bed – doodstil. Maar de liefde en zorg van onze verpleging deed wonderen, hij veranderde en was na een paar dagen een heel ander jongetje. Wij ontdekten hoe intelligent hij was toen hij begon te praten. Hij zei eens: “Het is hier zo fijn. Iedere morgen wassen de zusters mij en krijg ik schone lakens. Het eten is zo lekker – en zij houden van me”. Maar we zagen dat hij, ondanks alles wat we deden achteruitging, ook al was duidelijk dat hij zich veilig en goed verzorgd voelde. Binnen een tijdsbestek van enkele uren stierven een baby’tje van één maand oud en dit jongetje door aids. De pijn en het gevoelen van machteloosheid van de dienstdoende zuster staat me nog zo bij. Ter aanvulling op mijn zorg voor haar riep ik de hulp in van een priester, die diverse lokale talen spreekt en die beschikbaar is voor onze staf. Hij sprak met haar over wat zij had meegemaakt en hielp haar voor ogen te houden hoe de liefde en zorg die zij op zo’n menselijke manier hadden gegeven en gedeeld, dat kleine jongetje had geheeld voor hij stierf. Die natuurlijke liefdevolle benadering heeft een volledig eigen kracht omdat deze van de geest komt, een spirituele helende en vredebrengende kracht - die is van God.

Holistische zorg - Lichaam, Geest en Ziel - is even belangrijk voor de heiligheid en het mysterie van het menszijn van onze verzorgers als voor onze zieken [mensen]. Holistische zorg is voor de continue geestelijke voeding onze verzorgers van groot belang, willen zij de pijn van onze mensen kunnen benaderen met de helende kracht, het mededogen en de liefde van de God/de Hogere macht die door hen werkt.

Terwijl we nadenken over de vele klinische, wetenschappelijke, psychosociale aspecten van de terminale ziekte en van holistische zorg in deze afschuwelijke aids pandemie, wil ik u [laat mij u dan] heel eenvoudig , vanuit het diepst van mij hart, deelgenoot maken van hetgeen ik heb geleerd van zo vele, zo kostbare, zo kwetsbare en zo arme mensen voor wie ik het voorrecht had de laatste 15 jaren als geestelijk verzorger te werken. In ons streven om in alle opzichten de best mogelijke zorg te verlenen aan hen die aan onze zorg zijn toevertrouwd, besef ik goed dat er iets is dat deze zorg inspireert; dat op het moment waarop we elkaar ontmoeten en oog in oog met elkaar staan, deze gedachte of inspiratie ons wel moet motiveren als ik deze mens of dit kind, hoe ook zijn of haar leven moge zijn geweest, ontmoet, dan ben ik op een heilige plaats op een heilig moment; dan is mijn eerste opdracht eerbied te hebben voor wie zij zijn– want God is in hen en in hun lijden. Zoals Paul Claudel overwoog: “Jezus kwam niet om het lijden goed te praten of weg te nemen. Hij kwam om het lijden met zijn aanwezigheid op te vullen. Dat is het mysterie waar wij als mensen vorm aan hebben te geven.

Conclusie

Ik las een gedachte die als volgt begon:

We hebben allemaal geweldige mogelijkheden, maar die zijn uiterst knap verborgen in onmogelijke situaties.

De schrijver ging verder met het verhaal gebaseerd op een vers van Malachi 3:3 “ Hij zal op ons toezien als een smelter die zilvererts zuivert.”

Dit vers bracht enige vrouwen, die met een bijbelstudie bezig waren, in verwarring en zij vroegen zich af wat dit te zeggen had over het karakter en de aard van God. Een van de vrouwen bood aan om na te gaan hoe zilver wordt gewonnen uit erts en de groep daarover de volgende keer verslag te doen.
De vrouw belde dezelfde week een zilversmid en maakte een afspraak om hem aan het werk te zien. Ze vertelde niet over de achterliggende reden van haar belangstelling voor het zuiveren van zilver.
Terwijl ze stond toe te kijken, hield de zilversmid een stuk ruw zilver in het vuur en liet het heet worden. Hij legde haar uit dat je bij het zuiveren ervan het zilver in het heetst van het vuur moeten houden om alle ongerechtigheden weg te branden. De vrouw dacht aan God en hoe die ons zo in het heetst van het vuur houdt; en dat bracht haar weer op het vers: “Hij zal op ons toezien als iemand die zilver zuivert tot het puur is .”
Zij vroeg de zilversmid of het waar was dat hij gedurende de hele tijd dat het zilver gezuiverd werd vlak voor het vuur moest zitten. Ja, zei hij, niet alleen moest hij het zilver blijven vasthouden, maar ook moest hij zijn ogen heel goed op het zilver gericht houden gedurende de tijd dat hij het in het vuur hield . Als het zilver maar even te lang in het vuur werd gehouden zou het onbruikbaar worden. Even was de vrouw stil en toen vroeg ze de smid: “Hoe weet je nu of het zilver helemaal zuiver is”. Hij lachte en antwoordde, “O dat is eenvoudig: wanneer ik mijzelf er in kan zien.”

De schrijver schreef tot slot : “Als het vandaag voelt alsof je in het heetst van het vuur bent, weet dan dat God zijn oog op je gericht heeft en dat hij blijft kijken totdat Hij in jouw zich zelf ziet”.
Ik ervaar dit verhaal als een persoonlijke oproep aan mij en aan degene met wie ik werk bij het vergezellen van mensen die door Aids sterven. De pijn en de vragen die ik deel met de kwetsbaren en de zieken, mijn tranen die opwellen als ik in de ogen kijk van een stervend kind in ademnood…dit alles is als een verschroeiend vuur in mijn hart en mijn ziel; ik ben als het zilver in het vuur. In stilte, zwijgen en gebed moet ik de hitte van dat vuur voelen en tot het besef komen dat God naar mij kijkt, dat God zijn ogen op mij gericht houdt en dat ik door de pijn die ik met mijn mensen deel, meer en meer kan ervaren dat God blijft kijken tot dat hij langzaam zich zelf ziet in mij. - als ik het vertrouwen heb dat te zien en te voelen.

Wanneer we de hand van een zieke stervende vrouw vasthouden, een kleine jongen knuffelen en tegen ons aan houden, naar hen luisteren en met hen spreken, dan is het ook onze bedoeling … dat zij - op enigerlei wijze – zelfs wanneer hun pijn het hevigst is, kunnen vertrouwen en ervaren hoe dierbaar zij ons en God zijn, dat de liefde, de zorg, het mededogen en het “samen zijn” met hen de echte ervaring van Emmanuel is – de ervaring van “God met hen”of “God in hen”; dat God zichzelf in hen ziet en dat zij op enigerlei manier Gods worden horen: “vrees niet, ik ben met je, je komt thuis, thuis bij Mij”.

Ik sluit af met woorden van Henri Nouwen die zo’n eenvoudig en helder licht laat schijnen op mijn reiservaringen met God, met de zieken en stervenden en de verzorgers in de Aids pandemie – de waarde van het leven van de mens. Hij vertelt hoe hij bezig is het voorwoord te schrijven voor Jonas’ boek Rebecca; Een vader’s weg van droefheid naar dankbaarheid. De dochter van Jonas, Rebecca, was te vroeg geboren en leefde slechts 3 uur en vierenveertig minuten toen zij in Jonas’ armen stierf. Ik laat Henri aan het woord:

“Hij had een immens verdriet, maar tevens was er bij hem ook vanaf het allereerste begin de bereidheid om zich door zijn pijn naar dankbaarheid te laten leiden….Rebecca leefde maar drie uur en vierenveertig minuten. Ze was te zwak, te klein om haar ogen open te doen. Maar Jonas’ grootse spirituele visie liet hem zien dat de waarde van een leven niet afhangt van het aantal uren, dagen of jaren dat het heeft geduurd, noch van het aantal mensen met wie ik in contact ben gewest, noch van de invloed die het heeft gehad op de menselijke geschiedenis. Jonas heeft ‘gezien’ dat de waarde van het leven het leven zelf is, en dat de paar uren van Rebecca’s leven evenzeer de moeite van het leven waard zijn geweest als de vele uren van de levens van Beethoven, Chagall, Ghandi en ja, zelfs van Jezus.”

Dank U,
Kevin Dowling