6de Henri Nouwen Lezing

Last modified: 01 January 1970 02:00:00

"Christen in deze tijd"


Door Hilde Kieboom

27 november 2004 Utrecht



Dames en heren, geachte aanwezigen, beste vrienden,

Wij leven in een boeiende maar gecompliceerde tijd. De mogelijkheden waarover de mens vandaag beschikt zijn aanzienlijk: hij kan zich informeren over wat er in elke hoek van de wereld gebeurt, hij kan reizen en andere horizonten ontdekken, ook in zijn eigen omgeving wordt hij geconfronteerd met een grote verscheidenheid aan culturen en levensopvattingen. De globalisatie doorbloedt de aderen zelfs van niet stedelijke gebieden. Maar toch trekt deze wereld die zonder grenzen lijkt nieuwe muren op waarachter de armen steeds meer in vergetelheid geraken. Onze zo geprezen cultuur van het vrije woord leeft met nieuwe taboe's. Een eerste vraag die ik me vanavond met u wil stellen is daarom: wie zijn diegenen die in onze steden en in de wereld achter de limes, de grens, van de economische globalisatie leven? De toenemende kloof tussen arm en rijk en de groeiende ongelijkheid stellen ons vandaag ongetwijfeld voor een nieuwe uitdaging. Hoe kunnen wij leven met wie anders is, met de arme, in plaats van te doen alsof hij niet bestaan, en onze rijkdom veilig af te schermen?

De toenemende onveiligheid en het terrorisme tonen ons dat geen muur ons kan beschermen tegen de democratisering van geweld. Sinds de terreuraanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington en die van 11 maart 2004 in Madrid ontdekte de Westerse samenleving, die vrede en veiligheid als evident was beginnen beschouwen, haar eigen broosheid. Nederland kreeg met de moord op Pim Fortuyn en later op Theo Van Gogh zijn deel in de discussie. Daarom wil ik vanavond met jullie op zoek gaan naar de andere, naar diegene die van ons verschilt, dichtbij of veraf, en met wie het samenleven moeilijk, ja gevaarlijk en onmogelijk, lijkt. Hoe zit het nu? Stevenen wij met zijn allen af op de zo geroemde 'botsing der beschavingen', waarbij ieder zijn eigen joodse, christelijke, islamitische, of seculiere identiteit tracht te bevestigen tegen de ander in? Of is de mogelijkheid om vanuit een eigen overtuiging open op de ander te leven toch geen naïeve droom? Vormen ontmoeting en dialoog tussen culturen en godsdiensten, ja tussen mensen aan wie het eigen is van elkaar te verschillen, niet precies een van de grote uitdagingen voor een wereld die zo koortsachtig op zoek is naar vrede en veiligheid?

De derde en laatste zoektocht die ik met jullie wil ondernemen is die naar de grote Vreemde en Ongekende in onze Westerse samenleving: de God van liefde en vrede. De ontdekking van het evangelie bracht een beweging op gang van mensen die hun verantwoordelijkheid willen opnemen voor een meer solidaire en vredevolle wereld. De evangelische humaniteit ligt aan de basis van alle initiatieven en bekommernissen van de Sant'Egidio-gemeenschap, want vanuit die ervaring wil ik mijn getuigenis vanavond brengen. Temidden de spirituele crisis van Europa, ondervonden we dat het evangelie niet alleen tot het erfgoed van Europa hoort, maar ook vandaag nog krachtig is en energie vrijmaakt van vriendschap, van liefde voor de arme, van dialoog en vrede. De grote uitdaging van deze 'andere' globalisatie is om ieder vanuit zijn identiteit en eigenheid samen te leven met de ander en om geen nieuwe muren op te bouwen of ons achter nieuwe grenzen te verstoppen.

Dames en Heren, 'de armen zijn al lang weer uit de mode' kopte de krant Trouw boven een interviewstuk ter voorbereiding van deze avond. Ik was eigenlijk blij met die titel, omdat ik ervan overtuigd ben dat de verhouding met de armen wezenlijk is voor onze identiteit als christenen. Al te vaak stellen wij de vraag naar de christelijke identiteit in het filosofische ijle, los van de realiteit.

In de evangelies zien we dat Jezus vaak met de armen te doen heeft: met zieken en melaatsen, weduwen en wezen, vreemdelingen en gevangenen. Hij nodigt zijn leerlingen uit om deze verstoten mensen lief te hebben. Hij heeft zich met hen vereenzelvigd: « wat jullie aan de minste van de mijnen gedaan hebben, hebben jullie aan Mij gedaan » (Mt. 25). In onze streken is het overduidelijk dat de sterk uitgebouwde sociale vangnetten in de afgelopen eeuw in grote mate door christenen werden opgericht en, in tweede instantie, professioneel uitgebouwd. Vaak ontstonden verzorgende instellingen onder impuls van één of andere religieuze congregatie ook als in diezelfde instellingen vandaag veeleer leken de taak voort zetten. De concrete invulling van de beoefening van de werken van barmhartigheid is in aanzienlijke mate te danken aan christelijke krachten ten dienste van de hele samenleving. Neemt het lijden in onze postmoderne samenleving zeker niet af, dan neemt wel het aantal mensen af dat tijd ter beschikking wil stellen van zieken en lijdenden. Wordt in een tijdperk waar men elk lijden en ongemak uit schrik wegduwt, de aanwezigheid bij de lijdende niet meer en meer een typisch christelijke taak?

Te vaak wordt echter efficiënt hulpbetoon begrepen als centraliseren in meestal professionele hulp, terwijl er ook zoiets bestaat als de efficiëntie van de persoonlijke vriendschap. Niet alles kan en moet worden uitbesteed aan organisaties met bezoldigde krachten, de christelijke diaconie is ook wezenlijk een « gratis » zaak. Ik hoop dat ik hier zoiets nog mag zeggen. In België is door de gratis-politiek van de socialistische voorman Steve Stevaert de term 'gratis' een beetje aangebrand. Maar geldt in heel onze mercantiele westerse wereld niet de opperste wijsheid 'there is no such a thing as a free lunch'. En toch is "gratis" en "voor niets" een wezenlijk evangelisch begrip. « Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moeten jullie geven » (Mt. 10), houdt Jezus zijn leerlingen voor. De jongste decennia was het bon ton om gratis dienstverlening als vernederend te beschouwen voor de mens die geholpen werd. Heeft onze christelijke diaconie zich niet te veel aangepast aan de economische wetmatigheden « voor wat hoort wat » ?

Volgens de jongste armoederapporten stijgt het aantal armen in de Europese samenlevingen licht. Het is een illusie te denken dat men het fenomeen armoede kan uitbannen door de sociaal-economische maatregelen van het dogma van de actieve welvaartsmaatschappij - hoe verdienstelijk ook. Nooit kan de welvaart van een maatschappij het feit teniet doen dat mensen op elkaar zijn aangewezen, elkaar nodig hebben. Vorig jaar onderzocht de universiteit van Utrecht in opdracht van het Leger des Heils de bekommernis van de modale Nederlander om zijn zwakkere medeburger. De conclusie laat aan duidelijkheid niets te wensen over: volgens de onderzoekers is er sprake van een 'afnemend mededogen ten aanzien van een aantal kwetsbare groepen in de samenleving'. Nederlanders blijken zich steeds minder zorgen te maken over armen, daklozen, criminelen, aids-patiënten en tienermoeders. "In veel gevallen wijst men de verantwoordelijkheid voor de problemen aan die kwetsbare groepen zelf toe." Zorgwekkender dan de stijging van het aantal armen in onze samenleving is het waarneembare feit dat de kloof verbreedt tussen wie het goed heeft en wie het slecht heeft, dat de hardheid in de maatschappij toeneemt en dat daarmee de solidariteit afneemt. In Mt. 24 schetst Jezus de tekenen van het einde der tijden: "jullie zullen horen van oorlogen en oorlogsgeruchten... Er zal strijd zijn van volk tegen volk...er zal hongersnood zijn...Door het hand over hand toenemen van de zonde zal de liefde van de meesten verkoelen". Vraagt Jezus zijn leerlingen niet, om zich niet te laten meeslepen door deze verharding en verkoeling, maar om verwittigd door zijn woorden de tekenen van onze tijd te interpreteren en met des te meer overtuiging liefdevolle mensen te zijn?

In rijke samenlevingen als de onze leven de armen vaak in de plooien van de steden, die er meer op uit zijn hen uit het straatbeeld te weren dan de burgers met hun aanwezigheid te leren leven. Wie op straat belandt, kiest daar zelden zelf voor. Gewoonlijk is het een gevolg van een of andere grote tegenslag, of vaker nog van een opeenstapeling van problemen. In de gesprekken met de daklozen van Kamiano - het initiatief van de Sint-Egidiusgemeenschap in Antwerpen waar daklozen een warme maaltijd, kledij en sociale hulp krijgen, en waar ze vooral op verhaal kunnen komen in een respectvol en vriendschappelijk klimaat - leerden we al snel dat zij niet een andere categorie van mensen vormen. Het zijn personen met hun dromen en verlangens, die echter door het leven niet zijn verwend. We leerden dat iedereen arm kan worden, als hij of zij bij een tegenslag niemand heeft om op terug te vallen, of om een of andere reden niet kan voldoen aan de steeds hogere eisen die onze samenleving stelt. Dé dakloze bestaat niet: het gaat om mannen en vrouwen, jongeren en bejaarden, drugs- en alcoholverslaafden, psychisch zieken, mensen die om een of andere reden door de mazen van het welvaartsnet vielen.

Daarom wil ik vanavond een oproep doen om de persoonlijke relatie met de mens in nood nooit te verwaarlozen. Het beste voorbeeld hiervan is onze omgang met de bedelaars die je op straat ontmoet. Vaak worden deze mensen slecht behandeld: als men al niet in plaatselijke politiereglementen een verbod op bedelarij instelt, worden velen van hen scheef bekeken alsof ze een misdaad begaan. Het volstaat om met een aantal daklozen te praten om te begrijpen dat haast niemand bedelt voor zijn plezier, en dat de stap om eraan te beginnen erg groot is. Het op zich al harde leven van thuislozen wordt echter ondraaglijk door een moralistische mentaliteit die haar eigen norm verheft tot "normaliteit". Is het niet kleinburgerlijk een bedelaar niets te willen geven, omdat je niet weet wat hij nadien met dat geld zal doen? Riskeert onze samenleving niet uit schrik om in paternalisme te vervallen, vandaag elke paterniteit, elke vaderlijkheid, over boord te gooien? Wie wil er vaderlijk en moederlijk omgaan met wie langs de kant van de weg van onze consumptiemaatschappij gevallen is? Bovendien drijft de negativiteit rond het bedelen hen nog meer de criminaliteit in, want wie niet bedelt, steelt. De bedelaars zijn in onze rijke steden vaak de laatste dunne draad die de hectisch shoppende mensheid verbindt met de broosheid van het leven. Hoe spijtig zijn daarom de oproepen die je soms in onze kerken placht te horen, om niets te geven aan de bedelaar buiten op de stoep maar om eerder een gift over te maken aan Caritas of andere structuren, vanuit het idee dat die de hulp dan professioneel en rechtmatig zouden verdelen. Ik heb niets tegen Caritas of de kerkelijke structuren, maar de 'aalmoes' is niet voorbijgestreefd, hij is integendeel van toenemende waarde: in onze verhardende wereld is het namelijk een persoonlijke daad van mededogen en barmhartigheid, waarbij we ook worden uitgenodigd de arme even in de ogen te kijken. Een vonk van menselijkheid in een kille wereld. Ik kan u verzekeren dat het vanuit de ogen van de bedelaar, en dus die van Christus, een wereld van verschil maakt.

De eenzaamheid en verlatenheid van vele ouderen is een nieuwe vorm van armoede van onze rijke continent. De hittegolf die tijdens de zomer van 2003 duizenden ouderen het leven kostte - in Frankrijk ging het over 15.000 doden, maar ook elders in Europa eiste de hitte toen slachtoffers - confronteerde de Europeanen met de keerzijde van hun individualisme. Bejaarden sterven immers niet van de warmte tout court, maar omdat ze te weinig hulp krijgen en aan hun lot worden overgelaten. Vaak was er niemand die een beker water kwam brengen. Het gaat er niet om met de beschuldigende vinger naar de overheid te wijzen, we moeten de hand ook in eigen boezem steken en dat drama als een appèl aan onze verantwoordelijkheidszin interpreteren. En wat te denken van het debat dat een jaar geleden in Nederland woedde naar aanleiding van het bericht dat in een verpleeginstelling in Oud-Beijerland zogenaamde 'pyjamadagen' waren ingevoerd, waarbij één dag per week de bejaarden niet werden aangekleed bij gebrek aan personeel? Dat bericht schokte toen wel, maar is het niet symptomatisch voor een samenleving die haar bejaarden steeds massaler dumpt in allerlei zorginstellingen? De verlatenheid van vele bejaarden legt het gebrek aan menselijkheid en sociaal weefsel in onze samenleving bloot. Ze onthult de tip van de sluier van onze angst voor de menselijke zwakte en voor het lijden. Simone de Beauvoir schreef al in haar De Ouderdom dat je de graad van beschaving van een samenleving kan afmeten aan de manier waarop ze omgaat met haar bejaarden. Het omgaan met de ouderdom is ongetwijfeld één van de grote uitdagingen voor ons Europese continent, waar men steeds ouder wordt, maar waar men de ouderen op allerhande vaak subtiele wijze duidelijk maakt dat ze er te veel aan zijn.

Het treft me dat er in het tijdperk van de mensenrechten, in een maatschappij die de debatcultuur hoog in haar vaandel voert, relatief weinig diepgaande reflectie bestaat over de vergrijzing en de bejaarden. Moet deze extra levensduur niet beschouwd worden als een gave van God en een kans tot dienstbaarheid van mensen die in tegenstelling tot vele anderen wel tijd hebben, in plaats van als een verdoemenis van een lichaam dat aftakelt? Nog al te vaak zijn het gezonde volwassenen die beslissen voor de hoogbejaarde dat hij of zij niet meer thuis kan leven en best in een instelling verzorgd kan worden, maar wie in contact komt met bejaarden weet dat dit in vele gevallen niet de keuze van de bejaarde zelf is. Niet alleen wordt de gemakkelijke doorverwijzing naar instellingen onbetaalbaar, ze legt ook het ongemak bloot dat onze maatschappij heeft om samen te leven met zwakkere, eventueel verwarde medeburgers. Kunnen we niet meer creativiteit aan de dag leggen om mensen in een huiselijke en familiale omgeving te laten oud worden? En hoe vaak wordt er weinig rekening gehouden met wat de bejaarde zelf wil? Met een boutade zeg ik soms: 'De wil van de bejaarde wordt alleen dan gerespecteerd als hij er een einde aan wil laten maken'.

Maar spreken over de arme en zwakke mens moet in onze huidige wereld vooral vanuit mondiaal perspectief gebeuren. Wij leven en werken immers in een nog immer zeer welvarend deel van een welvarend Europa, dat echter geen eiland is op zichzelf. Al in de jaren zeventig zei paus Paulus VI dat wij leven in een globaal dorp waarin « niemand nog kan zeggen dat hij het niet wist ». Op onze planeet wordt ongelijkheid steeds extremer. James Wolfensohn, de voorzitter van de Wereldbank, - toch moeilijk een neo-marxistische anti-globalist te noemen - hekelde op een conferentie in Melbourne in februari van dit jaar het feit dat de wereld per jaar een triljoen dollar uitgeeft aan bewapening, meer dan 300 miljard dollar aan landbouwsubsidies, maar slechts 60 miljard aan internationale ontwikkelingshulp... Veruit het meest dramatisch is de situatie op het Afrikaanse continent. Het overgrote deel van alle gewapende conflicten in de wereld vandaag bevinden zich in Afrika, al halen die oorlogen vaak onze media niet. Honger en droogte werden er gedurende de laatste decennia één van de trouwste levensgezellen. Economisch weegt Afrika elk jaar minder in de wereldhandel: in 1960 zorgde het nog voor 9% van de wereldhandel, nu nog slechts voor 3. Het gemiddelde Afrikaanse gezin consumeert nu 20 % minder dan 25 jaar geleden. De schade die ecologische problemen met zich meebrengen komt vooral op de armste delen van de wereld neer: zij betalen de prijs voor de consumptie van de rijken. Hun emigratie is er één van wanhoop, velen willen miserie en honger ontvluchten. Een Aids-patiënt in Europa kan behandeld worden, in Afrika zet hij of zij besmette kinderen op de wereld en sterft. Hoelang duurt het nog eer de frustratie en de wanhoop miljoenen arme zuiderlingen in de handen van een of andere nieuwe Bin Laden drijft?

De vreemdelingen en vluchtelingen in ons midden herinneren er ons dagelijks aan dat wij in een geglobaliseerde wereld leven, die van noord tot zuid en oost tot west eenzelfde consumptiemodel als de invulling van het ware geluk propageert : dit model werd de levensdroom van de Oost-Europeanen, en het sluipt langs de televisie ook in de sloppenwijken van Afrika en Azië binnen met één -impliciete- uitnodiging : emigratie. Want dat levenspatroon is niet overal haalbaal en leefbaar. Gelukkig geven de cijfers van het VN-commissariaat voor de vluchtelingen de laatste jaren een dalende trend te zien - met wereldwijd 17 miljoen vluchtelingen en asielzoekers, tegenover 20 miljoen vorig jaar -, maar toch mogen we de wanhoop en de ellende op vele plaatsen in de wereld niet onderschatten. Daarbij moeten we voor ogen houden dat minder dan een kwart van hen naar Europa komt.

De Europese publieke opinies worstelen ieder vanuit hun eigen context met de opvang, regularisatie of uitwijzing van vluchtelingen. We staren ons blind op de onvermijdelijke problemen die nieuwkomers met zich meebrengen voor onze maatschappij. 'Vol is vol' roepen we, en we sussen ons geweten met te zeggen dat we de wet moeten doen respecteren en dat ons uitwijsbeleid 'humaan' is. Maar is dit vaak geen subtiele manier om onze kop in het zand te steken? Is het mogelijk een gelukkig eiland te zijn in een wereld die brandt? De vluchtelingen in ons midden verdienen alleen al daarom respect en waardering: hun aanwezigheid helpt ons wakker te blijven en onze blik geopend te houden op de grote wereld, en herinnert ons eraan dat te grote ongelijkheid op termijn niet houdbaar is in een wereld zonder grenzen. Hier is waakzaamheid geboden want de tendens is ernaar ons blind te staren op de eigen problemen. De populariteit van een Geert Wilders scheert hier de laatste tijd hoge toppen, maar is hij ook niet de man die de ontwikkelingssamenwerking grondig wil terugschroeven? In een recent interview zei hij: ,,Ik wil dat budget zelfs met drie kwart beperken. (...) wij besteden in Nederland 0,8 procent van ons bruto nationaal product, of vier miljard euro, aan ontwikkelingshulp - terwijl het gemiddelde in Europa op 0,2 procent ligt. Dan denk ik: als we naar dat cijfer gaan, zijn we nog net zo sociaal als de rest van Europa. Het kabinet is bezig met pijnlijke bezuinigingen, ik schaam me er niet voor dat ik dat geld van ontwikkelingshulp liever in Nederland zie worden besteed dan in Afrika, gezien al onze problemen.'' Het is niet mijn bedoeling lessen te geven, want België besteedt nog maar goed 0,4 procent van het bnp aan ontwikkelingshulp, maar ik vraag me toch af of Nederland niet in sneltempo bezig is zijn ziel te verliezen, en al waar het de laatste decennia zo groot in was - tolerantie, gastvrijheid en generositeit - in sneltempo naar de schroothoop te verwijzen. Is de combinatie van immigratiestop en vermindering van ontwikkelingshulp ethisch te verantwoorden? Het komt me voor dat het niet de profeten zijn van het groepsegoïsme die de wereld van morgen veiliger en zekerder zullen maken.

Het is niet meer mogelijk vandaag om over armoede, over kansen, over vrede en gerechtigheid na te denken uitsluitend op lokaal of regionaal niveau. Daarom zet de Sint-Egidiusgemeenschap zich ook in de armste landen, vooral in Afrika, in voor ontwikkeling, gezondheid en vrede. Werken voor de armen dichtbij en voor de ontwikkeling van arme landen veraf sluiten elkaar niet uit: hun complementariteit maakt het engagement voor rechtvaardigheid juist geloofwaardig in deze tijd. In "the dignity of difference" houdt de Londense rabbijn Jonathan Sacks een interessant pleidooi voor een intelligente combinatie van aandacht voor de grote wereld veraf en voor die dichtbij waarin ik leef. "We moeten niet alleen aan het universele gehecht zijn, maar ook aan het particuliere."1 Op dit punt is trouwens een groot verwantschap aan te treffen tussen Sant'Egdio en de mooie figuur van Henri Nouwen en zijn stichting: we vinden hier vanuit de verbondenheid met de spiritualiteit van de ark-gemeenschap, zowel de aandacht voor de zwakke medemens als het engagement voor de ontwikkeling van en solidariteit met Oekraïne dat op dit moment moeilijke uren beleeft. Zo sluiten ook gastvrijheid voor mensen die een beter leven zoeken onder ons en de dwingende plicht om toekomst te creëren in de arme landen van de wereld elkaar niet uit. Want laat ons er geen doekjes om winden: migreren is nooit een pretje en het leeuwendeel van de Afrikanen of inwoners van arme landen zou niet liever willen dan te blijven waar ze zijn. Als er maar een minimum aan toekomst was. En mee aan die toekomst helpen bouwen is onze verdomde plicht, en is daarbij ook een zaak van welbegrepen eigenbelang.

Het probleem van aids in Afrika, de genocide van onze tijd, is daarbij fundamenteel. Wij kunnen niet blijven toekijken op miljoenen Afrikanen die aan aids sterven, omdat wij de medicijnen voor hen te duur vinden. Vanuit het idee dat alle mensen gelijk zijn, en recht hebben op dezelfde verzorging, ontstond het ambitieuze DREAM-programma van Sant'Egidio in Mozambique om aidszieken op dezelfde wijze te behandelen als hier in het Westen. De aids-aandoening kan immers herleid worden tot een soort chronische ziekte, waar eigenlijk best mee te leven valt. In Westerse landen is dat nu reeds het geval: aidszieken leven lang en sterven eerder zelden aan hun ziekte. Dankzij het DREAM-project van Sant'Egidio zetten seropositieve Mozambicaanse vrouwen toch gezonde kinderen ter wereld. Dat is een mirakel, onlangs gelauwerd door de Balzan-prijs, dat kon plaatsvinden door een grote doorzetting, niettegenstaande een verspreid westers cynisme.

Overal in Europa is merkbaar dat de globalisering velen er toe bracht zich op zichzelf terug te plooien, en het particuliere op het universele te laten primeren. Hoeveel energieën gaan er niet verloren aan introspectie? De betrachting van het universele is steeds de motor geweest van de grote uitvindingen, maar ook van de grote denkers. De Lage Landen kenden in de 19de en 20ste eeuw het grootste aantal missionarissen ter wereld. Zij hoeven niet allemaal heilig verklaard te worden opdat wij zouden erkennen dat zij voor een cultuur van openheid en interesse in het grote Zuiden van de wereld hebben gezorgd tot in de kleinste dorpen. En de fouten die de Europese mogendheden tijdens hun koloniale periode begingen - en die te betreuren zijn - zijn toch geen vrijgeleide voor geslotenheid en ontslaan ons toch niet van de plicht om het universele te blijven betrachten? Er is een traditie van openheid en grootmoedigheid in de Lage Landen waar de draad weer van kan opgenomen worden. De vraag is hoe wij onze universele cultuur garanderen na het einde van de missionaire golf van de vorige eeuw. Iets daarvan leeft verder in de ngo-wereld, maar vager. Er is uiteraard de economische globalisatie waaraan onze naties deelnemen. Veel Europeanen reizen om economische redenen door Europa, China of Zuid-Oost-Azië en de VS. Maar hoe worden de arme regio's van de wereld, op de eerste plaats Afrika, opgenomen in de leefcultuur van onze landen?

Sant'Egidio wil vanuit haar geglobaliseerde realiteit spreken tot het hart van de mensen over die streken en mensen die achter de limes van onze welstand verstopt leven maar die dezelfde menselijke betrachtingen hebben als wij. Toen Nicaragua door orkanen getroffen was en duizenden mensen dakloos waren, werden hiervoor hulpacties opgezet niet alleen in de gemeenschappen van Sant'Egidio van Centraal-Amerika en Europa, maar ook in de armste landen van Afrika. Of naar aanleiding van de verjaardag van de genocide in Rwanda, die tien jaar geleden aan meer dan een miljoen tutsi's en hutu's het leven kostte, besloot Sant'Egidio in Kigali een centrum te bouwen voor vredesopvoeding. Hiervoor werden fondsen bijeengezameld van Praag tot Jakarta, en van Cuba tot Dar Es Salaam.

De globalisering vraagt ons om solidariteit en gerechtigheid - begrippen die de postmoderne mens aftands in de oren klinken - op een actuele, eigentijdse manier in te vullen door ze wereldwijd te beleven. Nu de postmoderne mens niet alleen aan de markteconomie, maar ook aan de psychologie is overgeleverd - 'de zachte tirannie van het opgesloten leven in de eenzaamheid van het eigen hart', om het met Alexis de Tocqueville te zeggen 2- dreigt zijn wereld erg klein te worden. De Amerikaanse filosoof Allan David Bloom waarschuwde in zijn fel besproken "the closing of the American mind" treffend dat "het individualisme een concentratie op het zelf inhoudt en een daarmee gepaard gaande uitsluiting, of zelfs onwetendheid met betrekking tot de grotere problemen of zorgen die boven het zelf uitgaan, of het nu gaat om religie, politiek of geschiedenis. Dientengevolge is het leven versmald of vervlakt."3 De globalisering moet nog onze cultuur worden, niet alleen van intellectuelen - hoe belangrijk hun bijdrage ook is -, maar van alle burgers. Daarom is voor Sant'Egidio zo belangrijk dat kinderen en jongeren uit kansarme wijken aan hun klasgenoten over Afrika vertellen, en dat migranten en vluchtelingen vereenzaamde bejaarden opzoeken, of dat studenten tijdens hun vakantie kinderkampen in Albanië organiseren. Deze cultuur van geglobaliseerde solidariteit heeft geen superieure aanklagers van het provincialisme nodig, of ook geen specialisten van geopolitiek, maar mensen die met een open geest willen leven, vanuit de wetenschap en het geloof dat elke mens behoefte heeft aan veiligheid, gezondheid en liefde. Aan deze universele zending kan iedere mens, ongeacht afkomst of leeftijd, meewerken.

Op die universele horizon van de wereld kwam de Sint-Egidiusgemeenschap de oorlog tegen, die haar stichter Andrea Riccardi de "moeder van alle armoede"4 noemde. Alle hulp aan landen in nood is als een druppel op een hete plaat, als er geen vrede heerst. Vanuit deze wijsheid ging Sant'Egidio in 1990 de uitdaging aan om onderhandelingen op te zetten tussen het Frelimo en het Renamo van Mozambique die al sinds meer dan 16 jaar een bloedige burgeroorlog uitvochten die meer dan een miljoen doden had geëist. Op 4 oktober 1992 werd te Rome het vredesakkoord ondertekend, dat ondertussen fier kan zijn op haar twaalfde verjaardag. Vanuit haar liefde voor de armen, is de Sint-Egidiusgemeenschap de uitdaging aangegaan om haar energie ter beschikking te stellen om de oorlog te overwinnen. De leerschool voor dat soort vredesopbouwwerk is eenvoudig: vanuit je eigen identiteit je open stellen voor de ander en bruggen bouwen, zoeken wat verenigt in plaats van wat verdeelt, zoals Johannes XXIII zei.

In 1986 reeds, nog voor het einde van de koude oorlog en de val van de Berlijnse muur, had Johannes Paulus II de grote wereldgodsdiensten in Assisi samen geroepen rond wat hen allen verenigt: hun inzet voor de vrede, en het middel daartoe van het gebed. Bidden voor vrede. De Sint-Egidiusgemeenschap zette deze profetische intuïtie elk jaar in een andere stad verder - sommigen onder u waren allicht aanwezig op de ontmoeting van Aken vorig jaar - zodat de interreligieuze dialoog ondertussen tot een deel van de spiritualiteit van Sant'Egidio kan worden gerekend, ook in het dagelijkse leven in onze Europese steden. Voorbeelden hiervan zijn de fakkeltocht die in Antwerpen jaarlijks in samenwerking met de joodse gemeenschap de deportatie van 15.000 joodse mensen uit de stad gedenkt en die is uitgegroeid tot een belangrijk moment van joods-christelijke dialoog, of de Iftar die in het centrum van de gemeenschap in Antwerpen tijdens de ramadanmaand aan de moslims van de stad wordt aangeboden, als geste van waardering en respect. Of het intergenerationeel project, waarbij allochtone jongeren autochtone bejaarden ontmoeten, helpen, en samen feesten, in verschillende probleemwijken. De trialoogontmoeting die de gemeenschap precies twee jaar geleden in Antwerpen lanceerde tussen joden, moslims en christenen na de moord op de Marokkaanse islamleraar Mohammed Ashrak, beklemtoont dat de grote godsdiensten de roeping in zich dragen om tot het hart van de mensen te spreken en het op te voeden tot vrede.

Ondertussen lijkt onze Europese cultuur steeds meer ontnuchterd, na een aanvankelijk enthousiasme, over de mogelijkheid om werkelijk tot dialoog te komen, terwijl het in wezen om een kunst gaat die met geduld en trouw beoefend moet worden. De polariserende krachten die mensen trachten te verdelen en tegen elkaar op te zetten lijken deze dagen aan de winnende hand. De mentaliteit waarbij men de verschillen tussen de mensen beklemtoont maakt van Huntingtons theorie van de 'botsende beschavingen' een self-fulfilling prophecy, die sommigen aanzet tot nostalgie naar de eenvoudige homogene wereld van gisteren, en anderen ophitst tot racistisch of antisemitisch geweld. De recente spanningen in Nederland, en in andere delen van Europa, moeten volgens mij niet zozeer als een bevestiging gelezen worden van de theorie van de botsing der beschavingen, maar eerder als een teken van deficit. Onze maatschappij heeft op alle niveau's waarschijnlijk te weinig geïnvesteerd in dialoog tussen godsdiensten en culturen. In de jaren negentig hebben onze maatschappijen zelfgenoegzaam geleefd, op de golven van een economische groei die zonder grenzen leek, denkend dat de vrede normaal was en verworven, en naïef gelovend dat in een geglobaliseerde wereld het geweld kon verbannen worden naar verre landen waarmee we verder weinig te maken hadden.

Waar men tijdens de 20ste eeuw dacht dat het fenomeen godsdienst met uitsterven bedreigd was, kunnen we in de 21ste eeuw een heropbloeien van de godsdiensten en de godsdienstige identiteit van mensen vaststellen. Denken we maar aan het groeiend belang van de islam, het hindoeïsme en het christendom in de internationale betrekkingen. Vandaag bestaat het risico dat we het belang van de godsdiensten overbeklemtonen, terwijl heel wat conflicten een complex samengaan van nationale, etnische, politieke en godsdienstige factoren zijn. De Franse schrijver Jean-Claude Guillebaud wijt deze simplificatie in zijn recente Le goût de l'avenir aan "mediatieke luiheid die ertoe leidt een beetje overal godsdienstoorlogen te zien, ook waar die er niet zijn. Men gebruikt deze referentie als een binnenweg om zich de inspanning te besparen van een geopolitieke of historische analyse. De godsdienst, waar men gisteren nog meewarig op neerkeek of die werd verbannen, wordt een verklarend passe-partout".5 Hierbij moet ook in rekening gebracht worden dat identiteit meervoudig is: iemand is niet een moslim tout-court, maar een man of vrouw met een gelaat, een geschiedenis, een toebehoren aan een bepaalde natie, stad, wijk, een beroepsgroep. Of zoals de Libanese schrijver Amin Mahlouf zegt dat identiteit eeder zit in het T-shirt dat je aantrekt, dan in je huid 6. De spanningen rond de samenlevingsproblematiek lijken mij niet zozeer om een clash tussen christenen en moslims te gaan, maar eerder om diep onbegrip tussen onverdraagzaam islamextremisme, dat de weg van het geweld niet schuwt, en een misschien al te libertijnse invulling van wat de Westerse cultuur is, die ook niet vies blijkt van geweld. Men spreekt in onze gewesten over het onaangepast gedrag van bepaalde moslims die niet geïntegreerd zijn. Men vindt dat de islam niet thuishoort in onze cultuur. Maar wat is onze cultuur, onze identiteit en onze eigenheid? Ad Verbrugge zegt het in zijn recente "tijd van onbehagen" als volgt: "een samenleving die door haar cultuurverlies zelf desintegreert, kan moeilijk de voorwaarden scheppen voor integratie van allochtone bevolkingsgroepen"7 Waar staan wij wereldwijd voor en wat willen wij verdedigen? De West-Europeaan laat, nu het tijdperk van de christenheid voorbij is, zijn hart niet meer warm lopen voor godsdienstige passies, maar is het narcisme van "ik en mijn genot eerst" niet onze zoete, geseculariseerde variant van de vele fundamentalismen die vandaag het samenleven in de wereld onmogelijk maken?

Dames en heren, bij wat stilaan het einde is van deze reflectie wil ik eraan herinneren dat angst een slechte raadgever is. Ook al doen we er alles voor om ze te verstoppen, de angst lijkt mij momenteel een belangrijke drijfveer van de geschiedenis te zijn. De uitdagingen waarvoor we staan zijn aanzienlijk: een toenemende armoede in Europa en de groeiende in vraag stelling van onze sociale zekerheid, de groeiende kloof tussen Noord en Zuid, het groeiende geweld, terrorisme en onveiligheid, de toenemende macht van informatie en techniek in de wetenschap, de ingrijpende wijzigingen in ons bio-systeem... Mensen die bang en onzeker zijn, ontbreekt het aan moed om uitdagingen aan te gaan, om dingen in vraag te stellen, om nieuwe wegen te zoeken. Het is in zekere zin comfortabeler om te wanhopen en om de toekomst pessimistisch tegemoet te zien. Dan kun je nostalgisch naar het verleden kijken waar alles beter en duidelijker was. Dan vind je een rechtvaardiging om niet te veel bij de grote vragen van onze tijd stil te staan. Niet toevallig vinden we in het evangelie zo vaak de woorden 'vrees niet', 'heb geen angst' terug. Jezus spreekt precies tot deze bange, onzekere mensheid: "vrees niet, kleine kudde" (Lc. 12,32) De ontmoeting met het evangelie bevrijdt ons van onze angst, en geeft ons de moed om onze veranderende wereld met liefde en medelijden te bekijken. Het helpt ons om in ieder lijden, niet de zinloosheid, maar de poort naar de verrijzenis te vinden. Het evangelie helpt ons vertrouwen op God die ingrijpt in de geschiedenis langs onze handen. De secularisatie heeft natuurlijk haar tol geëist, niet alleen bij de ongelovigen van onze samenleving, maar ook bij de gelovigen zelf. Welke plaats geven wij nog aan het evangelie, aan het lezen van de Schrift en aan het gebed? Is de Heer niet werkelijk de eerste grote vreemde van onze tijd? Diegene die niet wordt erkend en niet wordt ontvangen?

Het komt me voor dat we de laatste jaren veel gediscussiëerd hebben over de christelijke waarden, het joods-christelijke erfgoed van Europa, maar moeten we ook niet teruggaan naar de herontdekking van de eenvoud van Jezus' evangelie? Misschien zijn we te rijk geworden, om nog verheugd te zijn met het Goede Nieuws. Is ontevredenheid niet de typische ziekte van de rijke? Welnu, het evangelie bezit ook de macht de ziektes van de rijke te genezen. Wie de grote nood van de wereld ziet en zich er door laat interpelleren, begint ook de rijkdom en mogelijkheden van zijn eigen leven meer naar waarde te schatten door ze in te zetten voor een ander. Een nieuwe extraversie kan de Europeaan redden uit de banaliteit van zijn 'opgeleukte' leven dat hem herleidde tot een volwassen mens zonder ruggengraat. De grote uitdagingen van onze tijd zoals de ongelijkheid tussen Noord en Zuid en de zoektocht naar vrede en veiligheid moeten daarom niet verholen of in een afgezwakte vorm gebracht worden om de fragiele Westerling te sparen. De Europeanen hebben juist sterke uitdagingen nodig om wakker geschud te worden uit een leven waarin elk ongemak of lijden geschuwd wordt. In de relatie met anderen in nood kan de Europeaan op een vernieuwde manier zijn eigenwaarde en zijn waardigheid weer vinden. Jezus verdoemt de rijken niet, maar hij wijst hun een weg die ze op het eerste gezicht moeilijk vinden: de weg naar de armen. "Jezus keek de rijke jonge man liefdevol aan en zei: een ding ontbreekt u, verkoop uw bezit en geeft het aan de armen en daarmee zal je een schat bezitten in de hemel die niemand u kan ontnemen" (Mc.10,21). Het evangelie nodigt ons uit om op een nieuwe manier met onze rijkdom om te springen door te beseffen dat het feit dat we in Europa al een halve eeuw in vrede leven een kans is, dat onze gezondheid en ons lange leven een gave zijn om in te zetten, en dat de grote vrijheid waarover we beschikken benut moet worden. Het evangelie neemt onze zoektocht naar de schat - naar een mooi, zinvol en authentiek leven, naar een gelukkig leven - ernstig. Hij doet ons ontdekken dat we niet met lege handen staan tegenover de drama's van onze tijd, maar dat we veel te bieden hebben als we putten in de schat van menselijkheid. Het evangelie van de naastenliefde geeft de rijke zijn waardigheid en geluk weer.

Het evangelie leert ons hoopvol te zijn, voor onze tijd, voor de wereld en voor de toekomst, zonder echter onze ogen te sluiten voor de moeilijkheden en de pijn. Steeds meer mensen lijken te beseffen dat er iets ontbreekt in onze wereld die God en elke vorm van spiritualiteit heeft opgeofferd aan het materialisme dat ons tot slaven herleidt van de markteconomie. Het succes van meditatietechnieken die rust beloven, psychologen en genezers die een evenwicht beloven tussen de ziel en de buitenwereld en in mindere mate van sekten, wijst in alle geval op een zoektocht van de postmoderne mens naar zingeving en spiritualiteit, ook al is ze -zoals Kardinaal Danneels zegt - vaak zeer zelfbetrokken en wat sauvage.8

De dimensie van het gebed mag daarom niet vergeten worden wanneer we spreken over onze identiteit als christenen in onze tijd. Voor een authentieke christelijke inzet is spiritualiteit essentieel. In het luisteren naar de Schrift wordt onze horizont verbreed op die ruime liefde van God voor alle mensen, in het gebed vertrouwen wij onze broosheid toe aan God die ons sterk maakt in geloof en liefde ten dienste van de anderen. De kerkvaders noemen het gebed "het medicijn van het hart". Wij die leven in een tijd van medische overconsumptie, vergeten al te vaak het recept van een eenvoudig medicijn. Het gebed geneest onze wonden, vergeeft ons, doet ons verdergaan dan onszelf, leert ons te luisteren. Het gebed wordt een belangrijk referentiepunt in een postmoderne, geseculariseerde samenleving, het voedt het hart dat aan zijn lot is overgelaten.

Johannes Paulus II was van bij zijn aantreden als paus diep getroffen door de schrik bij vele Westerse christenen die maakt dat ze bedeesd zijn over hun geloof en het weinig met fierheid beleven en doorgeven. Een steeds weerkerend thema in zijn encyclieken is dan ook 'vrees niet', een thema dat de kerkvorst verbindt met de uitnodiging om als Kerk een hoge ambitie te koesteren en "naar het diepe te varen" (duc in altum). Met zijn Wereldjongerendagen die zelfs in het zo gelaïciseerde Parijs meer dan een miljoen jongeren trokken, gaat de oude en zelfs zieke paus de ontmoeting met de jonge generaties niet uit de weg. Hij geeft bovendien een sterk signaal naar alle gelovigen dat christenen naar buiten gericht moeten zijn, dat ze zeker in geseculariseerde gebieden naar de kern van hun geloof moeten gaan en op een krachtige manier de boodschap van vrede en liefde doorgeven.

Een uitdaging voor de christenen vandaag lijkt mij te liggen in een vernieuwde omgang met de - vaak zo verdoemde - secularisatie. Kunnen we die ook niet als een kans beleven om vrij het Goede Nieuws door te geven? Zouden wij in een tijd waarin communicatie vaak de boodschap doet verdwijnen, de blijde boodschap niet mogen communiceren? De tijd waarin wij leven nodigt ons uit om op weg te gaan met een groter besef van de dringendheid van onze zending om te getuigen dat de liefde sterker is dan de dood. Ik denk dat we moeten verzaken aan ons pessimisme en aan ons gevoel van machteloosheid om meer te geloven in de kracht van het evangelie. In plaats van altijd weer te spreken over de crisis van de kerk, moeten de christenen eerst zelf meer geloven dat het evangelie kan beleefd worden in elke tijd, en dat dit de manier is om niet gevangen te zitten in een "permanent heden" 9, maar om ons een morgen en een toekomst te beginnen voorstellen. Je kan maar de blijde boodschap doorgeven, als je zelf van haar intrinsieke kracht overtuigd bent, als je gelooft dat het Evangelie een kostbare gave is voor elke generatie, voor elk land, elke stad, elke cultuur. Er is een grote nood vandaag aan profeten, aan christenen die durven in de liefde, die het Evangelie doorgeven. Durven in de liefde betekent vrijmoedig en vrij spreken met de mensen, wetend dat het evangelie een bron van geluk is voor elke mens en voor elke generatie, maar vele mensen kennen deze rijkdom niet.

De Russisch orthodoxe priester Alexander Men die in 1990 nabij Moskou vermoord werd, zegt hierover: "Het zijn slechts beperkte mensen die denken dat het christendom zijn volheid heeft bereikt (...) In werkelijkheid heeft het christendom slechts zijn eerste stappen gezet, eerste voorzichtige stappen in de geschiedenis van de mensheid. Veel woorden van Christus zijn voor ons onbegrijpelijk. De geschiedenis van het christendom is pas begonnen. Alles wat in het verleden is gebeurd, wat we geschiedenis van het christendom noemen, is slecht een verzameling van pogingen om dit te realiseren."10 Bij het begin van het derde millennium leeft de gedachte sterk dat de geschiedenis van het christendom pas begonnen is, dat de christelijke boodschap zo rijk is dat ze een schat is waarin we ons nog niet voldoende verdiept hebben. Dit leert ons de christelijke boodschap te zien als een bron waaruit we moeten putten, om een antwoord te vinden op vele vragen.

Dames en heren, er is vertrouwen en geloof nodig om met een open geest grootmoedig te leven op de kruispunten van de mensheid. De spirituele leegte die Europa momenteel kenmerkt doet angstig en zelfbetrokken leven: wie zien bange Europeanen die vooral hun materiële rijkdom veilig willen stellen. Innerlijke weerbaarheid en sterkte komen paradoxaal genoeg voort uit de keuze voor armoede en eenvoud. Ik denk dat we moeten leren onze zwakte aanvaarden en arm worden. Dit betekent ons bepaalde dingen ontzeggen waaraan we gehecht zijn: ons pessimisme, onze verzaking aan een toekomst te dromen, onze 'spielereien' door weinig onze vrijheid te benutten om 'het verschil' te maken. Dan kunnen ongekende energieën en inzichten vrij komen. Hier bevinden we ons voor een grote paradox van het christelijk leven: de zwakken zijn sterk, en de sterken zijn zwak. Of zoals Paulus zegt: "juist wanneer ik zwak ben, ben ik sterk" (2 Kor; 12, 10). Wie niet langer bang is van zijn zwakte, bekijkt de wereld en de anderen met een nieuwe blik die verlicht is door de hoop van God. De hoop is nu juist wat de Westerse wereld verloren heeft: hoop op een betere wereld, hoop op gelijkheid en vrede, hoop op meer menselijkheid. Dit veronderstelt echter dat je verder kan zien dan het tastbare, en dat je het geduld kan opbrengen om niet alles onmiddellijk gerealiseerd te zien. Onze wereld zonder hoop heeft moedige mensen nodig die in het nog onzichtbare geloven, ook al zijn er hier en daar al kiemen van zichtbaar. Onze wereld, en onze rijke en dolende Lage Landen hebben meer dan ooit nood aan mensen die geloven in de kracht van het Evangelie dat het hart van de mensen en de geschiedenis kan veranderen.

Hilde Kieboom, voorzitter Sint-Egidiusgemeenschap België

-----------------------------------------------
1 Vrij vertaald naar Jonathan Sacks, la dignité de la différence, Bayard, 2004, p.41
2 vrij vertaald naar Alexis de Tocqueville, De la Démocratie en Amérique vol.2, Garnier-Flammarion, 1981, p.385
3 Bloom, the closing of the American mind, Simon and Schuster, 1987, p.61
4 Andrea Riccardi, La pace preventiva, San Paolo, 2004
5 vrij vertaald naar Jean-Claude Guillebaud, le goût de l'avenir, Editions du Seuil, 2003, p. 308
6 Amin Mahlouf, Identités meurtrières,
7 Ad Verbrugge, Tijd van onbehagen, Filosofische essays over een cultuur op drift, Sun, 2004, p. 30
8 Godfried Danneels, Christus of de waterman, 1990, p.33-34
9 vrij vertaald naar Jacques Gautrand, l'empire des écrans, le Pré aux Clercs, 2002, p. 232
10 vrij vertaald naar Alenxandre Men, Le christianisme ne fait que commencer, Cerf, 1996, P.43


Voor gegevens over HILDE KIEBOOM klik hier.